donderdag 25 september 2008

Op Kot

Amai, het is weer even geleden, maar dit keer heb ik een geldig excuus. Mijn hele rustige leventje werd namelijk omvergeworpen: ondergetekende zit namelijk niet langer lekker thuis, neenee, heden bevind ik me te Don Bosco Peda, Leuven. Het is wat, op kot gaan. Zo had ik hier de eerste paar dagen geen internet, wat wel knap vervelend is. Gelukkig is dat intussen hersteld en kan ik online doen of ik tegen mensen praat op deze blog.

Zondagavond kwam ik aan, met m'n rugzakje vol thuisspulletjes en goede moed. Een paar nieuwe kookpotjes-thuis had ik ze speciaal nog es opgeblonken- hield ik apetrots in m'n handjes. Daarnaast had ik ook nog een badmatje gekregen en twee mooie grijze handdoeken. Breed glimlachend liet ik mijn nieuwe spulletjes dan ook zien aan eenieder die het wilde. Eenmaal binnengekomen in mijn nieuwe thuis viel mijn oog meteen op dé blikvanger van de hal: een visbak. Met visjes! Het kostte mijn vader verscheidene porren en een stuk of drie geïrriteerde "Dries!"en voor hij m'n neus loskreeg van het glas. Snel volgde ik pap en mam weer, vrolijk met m'n kamersleutel rondzwaaiend. Het waren veel trappen voor ik eindelijk op de derde verdieping was, maar het stoorde me niet. Terwijl m'n moeder puffend op de tweede verdieping stond uit te blazen vloog ik haar als een tornado voorbij, luid "Trappenmaaaaan!!" schreeuwend. Even later vloog ik haar weer langs, de sleutels achterna die van m'n vinger waren gevlogen en nu weer beneden lagen. Trappenman was onvermoeibaar en bereid elke sleutelbos in nood te helpen. Uiteindelijk werd ik moe en deed ik de deur van m'n kot open, waar m'n ouders intussen ook aangekomen waren. Het was een prachtkamer en wederom kostte het m'n vadere meerdere porren en geïrriteerde roepen om me van het raam weg te krijgen. Wie had ooit geweten dat je zo veel kon zien uit één simpel venstertje? Verbijsterd zat ik op mijn bed alles in me op te nemen totdat mijn ouders vertrokken. 
Het was toen dat ik instortte.


Al is dat misschien wat overdreven. We gaan er niet flauw over doen, ik zit hier best goed. De lessen zijn intussen ook weer beginnen en oh, oh, oh, wat is er weer veel speciaal leerkrachtenvolk geleverd dit jaar!
Het is nog wat vroeg om conclusies te trekken, maar sommigen profileren zich nu eenmaal zo duidelijk. Zo hebben we Adje het ratje, de kleuterleider en vast binnenkort nog veel meer...

donderdag 11 september 2008

mens sana in corpore sano

Vandaag ga ik weer es een gewone, alledaagse post doen, er valt namelijk veel te vertellen.
Ik heb namelijk weer plannetjes opgevat. Parkour staat een beetje op een laag pitje en eigenlijk kan ik nog steeds de rol niet eens deftig maar who cares, ik hou me toch bezig. Hetgeen waar ik vandaag m'n zinnen op had gezet was springtraining. Ik delf veel te vaak het onderspit bij wedstrijdjes wie-kan-er-het-hoogst-springen en nu ik wat gegroeid ben, kan ik niet langer het excuus "Maar ik ben veel kleiner en jullie hebben langere armen" gebruiken. Vol goede moed ben ik dus wat op het internet gaan rondkijken, in de overtuiging dat sprongtraining zo'n beetje publieke kennis is en dus overal te vinden is. Maar niets blijkt minder waar! Enkel boeken en cursussen die je moet betalen en dan zijn ze nog es allemaal verschillend ook! Hoe moeilijk kan het zijn om verdorie een man een beetje hoger te laten springen? Ik dacht dat ze iets in de trend van "spring 20 keer op een stoel per dag" zouden zeggen, maar nee hoor! Nooit geweten dat er zoveel spiersoorten in één kuit konden zitten en dat die dan nog es allemaal hun eigen oefeningetje nodig hebben...
Sprongtraining zit er dus voorlopig niet in, tot ik iemand tegenkom die me zegt waar ik moet zoeken of wat ik kan doen. Als dat zo is, dan doe ik over een jaar slam dunks!
Als sprongtraining niet gaat kan ik wel nog steeds aan m'n conditie werken dus bij deze stel ik voor: Dries' mega-über-training programma!
Het bestaat uit:

25-30 keer optrekken
50 keer pompen
200 keer touwtjespringen
een halfuurtje lopen

Natuurlijk lukt het me nooit al die dingen elke dag te doen, maar als ik op het einde van de week ze allemaal drie keer heb gedaan ben ik toch content:)

Verder zijn er nog vele dingen, namelijk: wie is de geheimzinnige geheime aanbidster van enkele posts geleden? Is het een grap? Haast zeker, maar is het een grap van een man of een vrouw? Wie zal het zeggen? En dan zijn er nog al die andere anonieme reageerders! Aan hen zeg ik: zet er je naam of tenminste een pseudoniem onder, veel leuker voor mij. Als geheime aanbidster gaat dat natuurlijk niet, maar goed, dat is een uitzondering die ik bereid ben te maken.

En wat is er nog? Mijn Milaanreis! Nu heb ik even niet genoeg tijd om alles te beschrijven ervan, om nog maar te zwijgen over hoe ongeordend dit bericht zou worden, maar ooit zal ik hier misschien es een kort reisverhaal zetten, misschien dag per dag, ik weet het nog niet. In ieder geval, ik was weg van 29 augustus tot 6 september met de buffel, Pietro Coricelli, de artiest en Zulu-hoofd (pseudoniemen, weet u nog? privacy, privacy, privacy...) en hier ziet u alvast een voorsmaakje van hoe Milaan kan zijn:

dinsdag 9 september 2008

Huidprobleempjes

Ik ben een ridder. Ik rust niet, ik rijd door. Op mijn trouwe ros, Magis X200, zwerf ik door de bossen van de berg Heikant, op zoek naar deernen in nood en hulpbehoevenden. De riddercode is mijn wet, God mijn aanvoerder.

9 september 2008. Ridder Dries staat op, laat in de namiddag zoals het een ridder die geen school heeft betaamt. Helemaal uitgerust is hij niet want hij heeft reeds vroeger de bedstee moeten verlaten om zijn trouwe viervoeters Hydra en Amber tot rust te manen. Doch, het deert de ridder niet en na zich gefatsoeneerd te hebben schrijdt hij de trappen af. Echter, wanneer de ridder beneden aankomt bemerkt hij een eigenaardig iets in de grote staande spiegel. Midden op zijn verheven gezicht, vlak naast zijn strenge, ridderlijke neus ontsiert een bobbeltje zijn neusvleugel. Een kleurrijk, welgevormd en ridderlijk bobbeltje jazeker maar toch, het hoort niet. Ridders hebben geen puisten, hoogstens een bad-hair day. "Op naar de medicijnman", buldert de stoere man en met een frivool sprongetje draaft hij weg.
In de kelder van het kasteel heeft de medicijnman zijn hutje. Het is een vies oord, waar allerhande flesjes staan te borrelen naast potten met dode beesten in. De medicijnman is een niet zo betrouwbaar type en men moet goed uitkijken of hij je geen vervallen geneesmiddelen geeft. De ridder heeft het niet zo voor de vieze oude man, maar hij weet dat hij niet zonder de toverkunsten van de kruidenmenger kan. Voorlopig ziet hij zich dus verplicht hem in zijn kelders te gedogen.
Wanneer de ridder binnen komt gedraafd grinnikt de medicijnman even. "Ik zie al waarvoor u komt", kraakt hij,"Laat ik eens even kijken of ik nog wat heb...". Het zint ridder Dries niets deze man verantwoordelijkheid over zijn nobele aangezicht te geven, maar hij kan nu eenmaal niet anders. "Schiet toch op, alsjeblieft", maant hij het voorovergebogen mannetje aan. Het mannetje lijkt helemaal niet op hem te letten en blijft verder in potten graaien onder het mompelen van "Ja, hier zit het ergens, ja, ja..."Plots draait het zich triomfantelijk om, een oud tubetje in zijn handen. Dries denkt het te herkennen: vroeger toen hij nog maar schildknaap Dries was, had hij het ook al moeten opsmeren. "Smeert u maar, m'n beste ridder, smeert u maar!",kraait de medicijnman. Snel grist de ridder het flesje uit de handen van de medicijnman en vlucht weg uit de kelders.
Terug in de badzaal schudt de ridder meteen het hele tubetje leeg op het bobbeltje. Ridders kennen geen mate, enkel effectiviteit. En omdat een ridder nu eenmaal een ridder is, gaat hij daarna zijn krijgskunsten oefenen met Risk. De dag verstrijkt en het avondmaal nadert, dus Dries verheft zich van z'n zitplaats in de ridderlijke tuinen en begeeft zich naar de eetzalen. Doch, er is iets mis, merkt hij. Zijn dienstvrouwen lijken hem allemaal aan te staren en uiteindelijk is het de vranke schildknaap Hans die het zegt: "Heer, u heeft iets op uw neus...". Nee, denkt de ridder, nee, het kan niet! Maar inderdaad, wanneer hij naar zijn majesteitelijke reukorgaan grijpt voelt hij dat het ridderlijke bobbeltje is uitgegroeid tot een reusachtige, op springen staande (maar nog steeds erg majestueuze) huidból! De medicijnman heeft hem beetgenomen! "Vervloekt zijt gij, gij duivelskunstenaar!", buldert de ridder en hij grijpt naar zijn zwaard. Hij rent naar de kelder en bonst de deur van het schamele hutje open. "Waar haalt gij het lef vandaan mij zo te misleiden?", buldert hij. De medicijnman is bang weggekropen in een hoekje van zijn luizige vertrekje en probeert wanhopig nog dieper weg te zakken in een hoop groenig zand. "Vergeef me ridder", schreeuwt hij, "ik wist het niet!"
Maar de medicijnman ziet hoe ridder Dries zijn zwaard hoog boven zich optilt om het dan met een zwiep te laten ronddraaien. En voor de verbaasde ogen van de medicijnman botst het bolletje neer dat zonet nog op de neusvleugel van de ridder had vertoeft. "Dank u heer, u bent te goed!", wil de medicijnman nog roepen, maar de ridder was al weer vertrokken. Zijn neus gaan ontsmetten, want het deed toch maar verdomd veel zeer.

zondag 7 september 2008

Joachim

"7...18...30"
Joachim mompelt de getallen luidop terwijl hij met z'n oude ogen de reusachtige raderen volgt die klikkend en ratelend ronddraaien. De verroeste mastodonten beslaan een hele wand van het kleine kamertje waarin Joachim woont. Op elke andere muur staan cijfers geschreven in een onoverzichtelijke wirwar, tot tegen het lage plafond. Een kamer met een plafond waar hij zich net niet tegen stoot en muren vol slordig geschreven cijfers, dat is Joachims wereld. Een deur is er niet, maar dat hoeft ook niet voor hem. Hier voelt hij zich thuis. Intussen zijn de raderen gestopt met draaien. Joachims verrimpelde handen grabbelen naar een beduimeld papiertje in zijn zak. "7...18...30", herhaalt hij nog eens terwijl hij met z'n vingers langs het vod strijkt. Vervolgens schudt hij z'n hoofd en verstevigt hij z'n greep om de ijzeren paal naast zich. Net op tijd, want even later gaat er een schok door het lichaam van de kleine man. Spieren, veel groter dan je zou verwachten van een man op zijn leeftijd, bollen op onder zijn groezelige shirtje. Elvis Lives, staat erop, boven een zwartwitfoto van de rocklegende. Er komen nog een paar schokken waarbij het hele kamertje meeschudt, maar Joachim houdt stand en even later is alles weer rustig. De greep van de sterke armen verslapt weer en Joachim zucht even diep. De spieren van zijn armen lijken te branden. Weemoedig denkt hij terug aan vroeger, toen hij sterker was. Toen bewoog de dikke ijzeren paal amper een millimeter wanneer er een schok kwam. Tegenwoordig heeft hij het steeds moeilijker zijn greep te behouden op het gladde ding. Hij kijkt even naar z'n voeten, die met een lange ijzeren ketting zijn vastgeklonken aan een ring in de grond. Rondom de boeien is de huid van zijn enkels helemaal weggeschuurd. Waarschijnlijk zou hij de oude, roestige boeien wel kunnen stuktrekken, maar daar heeft hij nooit de behoefte toe gevoeld. Joachim is een plichtsbewust man, altijd geweest. Hij probeert zich te herinneren hoe hij hier alweer terechtgekomen is, maar kan het niet. Is dit een straf? Wat zou hij ooit gedaan hebben om hier geplaatst te zijn? Hoe hard hij ook z'n best doet, hij kan zich niets voorstellen van zijn leven voor de kamer. Voor zolang hij zich kan herinneren is hij hier altijd geweest, met als enige bezit het voddige papiertje en een lege stift, die in een hoekje van het kamertje ligt. Zijn gedachten worden plots onderbroken door de raderen die weer aan het klikken en het ratelen gaan en snel schieten Joachims ogen naar de draaiende tandwielen. De wielen draaien snel, bijna té snel voor zijn oude ogen. Joachim moet steeds meer moeite doen de wielen duidelijk te zien en het besef dat hij op een dag blind zal zijn heeft zich al lang een plaatsje ingevreten in zijn hoofd. Maar wat Joachim nog veel meer beangstigt is de gedachte aan het vergeten van het geheim. Het papiertje in zijn zak waarop het ooit stond is allang onleesbaar. Toch haalt hij het altijd weer tevoorschijn als het tijd is, alsof hij het reliëf van de verdwenen inkt nog kan voelen. Tot nu toe is hij altijd in staat geweest het geheim te onthouden, maar zijn geheugen laat hem steeds meer in de steek. De gedachte dat hij het ooit misschien niet meer zou weten maakte hem vroeger zo bang dat hij vaak naar de stift greep om dan overal waar hij kon dezelfde drie cijfers op te schrijven: 25,4,29. Eerst was hij bij één muur gebleven maar algauw begon hij de anderen ook vol te schrijven, en uiteindelijk zelfs zijn armen en benen, tot de stift leeg was. "5...19...8", mompelt hij wanneer de raderen weer gestopt zijn. Snel haalt hij het papiertje weer uit zijn zak en wrijft erover. Hij is niet gek, dat weet hij zeker. Gekken bonken hun hoofd tegen de muur, vergeten hun plicht. Hij niet, Joachim is alleen maar voorbereid. Hij verstevigt zijn greep om de ijzeren paal weer en zet zich schrap. Daar is de schok weer, maar deze keer lijkt Joachim helemaal niet zo standvastig. Hij is moe, zo moe. Tranen staan hem in de ogen wanneer hij de paal probeert tegen te houden. De strijd is oneerlijk en hij voelt hoe zijn grip steeds zwakker wordt. Uiteindelijk valt hij uitgeput achterover en ziet hoe de paal in de hoogte verdwijnt. De klap van zijn val was aardig hard, maar Joachim lijkt het niet te voelen. Zijn beeld wordt steeds zwarter als hij bedenkt dat hij heeft gefaald. Het mocht niet, de cijfers waren verkeerd! Het mocht niet, het mocht niet, het mocht niet! De tranen lopen nog steeds over z'n wangen wanneer zijn adem stokt en even later helemaal stopt.

Ergens in Leuven wandelt een jonge crimineel fluitend weg van een leeggeroofd kastje, een open hangslot ernaast.


(Naar een idee van Jan Cox)